Uit het BOEK van de HEMEL
“Ik wens zo zeer dat de schepselen Mijn Wil aanvaarden. Dit is voor Mij echt het belangrijkste, wat Mij het nauwst aan het hart ligt. Alle andere dingen interesseren Me niet zo veel, zelfs niet de heiligste. En wanneer Ik bereik dat de ziel in Mijn Wil leeftvoel ik Me zegevieren. Dit is immers het hoogste goed dat in de hemel en op aarde kan bestaan.” (deel 9, 23.3.1910)
“De heiligheid van te leven in Mijn Wil was de heiligheid van Mijn Mensheid op aarde… Het leven in Mijn Wil, dat ben Ikzelf…” (deel 12, 27.11.1917)
“Leven in Mijn Willen… Tot nu toe heb ik dit nog nooit aan iemand duidelijk gemaakt. Anderen hebben hooguit de schaduw van Mijn Wil gekend, de genade en de zoetheid die het doen van Mijn Wil inhoudt. Maar niemand weet iets over het binnengaan in Mijn Wil, over het omarmen van Zijn onmetelijkheid en het zich samen met Mij vermenigvuldigen. Niemand weet iets over het overal binnendringen, in de Hemel en in de harten, om zo de menselijke manier van doen op te geven en te handelen op een goddelijke wijze, ook al is men nog op aarde. Dit alles is nog niet bekend. Velen zullen het dus beschouwen als vreemd, en wie niet openstaat voor het licht van de waarheid zal er niets van begrijpen. Maar geleidelijk aan zal Ik Mij een weg banen door nu en dan een waarheid te verduidelijken over dit Leven in Mijn Willen, zodat ze het uiteindelijk wel zullen verstaan.” (deel 12, 29.1.1919)
“Leven in Mijn Wil is heel anders dan enkel maar Mijn Wil doen. Zijdie Mijn Wil doenzijn vrijomhun eigen wil te geven en terug te nemen, omdat zij leven als bewoners van deze aarde. Maar iemand die in Mijn Wil leeft is gebonden aan een eeuwig punt, vloeit samen met Mijn Wil en is omringd door een niet in te nemen vesting. Daarom: wees niet bang en wees aandachtig.”
“In Mijn Wil leven*, is heersen – Mijn Wil doen, is in Mijn dienst staan. Het eerste is bezitten, het tweede is Mijn bevelen ontvangen en uitvoeren.*
In Mijn Wil leven*, is het zich eigen maken van Mijn Wil als iets dat van jezelf is, het is erover beschikken. Het doen van Mijn Wil is er achting voor hebben omdat het de Wil van God is, niet als iets dat van jou is om erover te beschikken zoals men wil. In Mijn Wil leven, is met één enkele Wil leven, namelijk met die van God, een Wil die geheel heilig is, geheel zuiver, heel en al vrede. Er zijn geen tegenstellingen en alles is vredig omdat slechts één enkele wil heerst. De menselijke passies beven ten overstaan van deze Hoogste Wil en zouden ervoor willen vluchten. Ze wagen het niet zich te roeren, ertegen in opstand te komen, als ze zien dat hemel en aarde voor deze heilige Wil sidderen.(…)*
Mijn Wil doen, is echter leven met twee willen en als Ik bevel geef Mijn Wil te doen, voelt het schepsel het gewicht van zijn eigen wil die ermee in tegenspraak is. Ook als het schepsel de bevelen van Mijn Wil trouw uitvoert, voelt het het gewicht van de opstandige natuur, van zijn passies en neigingen.
Wie in Mijn Wil leeft, is een zoon en wie Mijn Wil doet, is een dienaar…
Dit leven in Mijn Wil is de grootste gave die Ik de schepselen nu wil geven.” (deel 17, 18.9.1924)
“Wanneer het schepsel in Mijn Goddelijke Wil handelt, worden zijn werken, daden, akten, aanbidding, liefde voor God gedaan in de sfeer van eeuwigheid. Mijn Goddelijke Wil is immers eeuwig en al wat erin wordt gedaan blijft in eeuwigheid… Wie dus leeft in de Goddelijke Wil, leeft voor Ons en niet in de tijd maar in de eeuwigheid…
Wie echter buiten Mijn Goddelijke Wil handelt, handelt in de tijd. Hij bemint en aanbidt in de tijd. Alle werken en akten die in de tijd worden gedaan zijn werken zonder bevestiging. Zij moeten wachten op het oordeel om bevestigd of veroordeeld of gezuiverd te worden door het vuur van het vagevuur. Dergelijke werken worden als mensenwerk beschouwd waaraan volheid van heiligheid, volheid van liefde en volheid van oneindige waarde ontbreken… Wees dus aandachtig.” (deel 31, 6.11.1932)
“In Mijn Willen bevindt het schepsel zich altijd bij Mij, en alles wat Ik doe doet het schepsel… Indien de menselijke ondankbaarheid Mij dwingt te huilen, weent het schepsel samen met Mij… Als Ik werk, werkt het samen met Mij… En als een vader voel Ik Mij verplicht het tot erfgenaam te maken van Mijn bezittingen, Mijn liefde en Mijn heiligheid.” (deel 36, 10.5.1938)